Zes misverstanden over kunst en cultuur in Rotterdam


In Rotterdam is er bepaald geen gebrek aan aandacht voor de plek die kunst en cultuur in onze stad bekleden. Deskundigen uit het buitenland worden ingevlogen, werkgroepen geformeerd, conferenties belegd, rapporten en aanbevelingen geschreven.

Nu, met de gemeenteraadsverkiezingen op komst, is het debat verplaatst naar het publieke domein, zoals afgelopen week nog in de Rotterdamse Schouwburg. Wie het volgt stuit op zes misverstanden die het denken over kunst en cultuur in Rotterdam vertroebelen, waardoor het debat regelmatig een merkwaardige wending neemt, waarbij de werkelijkheid te weerbarstig zal blijken om recht te doen aan de geformuleerde visies en ideeën. Zes misverstanden uiteengezet.

1. Haal kunst en cultuur niet door elkaar
Kunst en cultuur zijn niet hetzelfde. Lange tijd sprak dit voor zich, tegenwoordig gaat het samen op de grote hoop. “Ik hou heel erg van cultuur”, zegt de politicus in campagnetijd met een vroom smoeltje -kennelijk zonder benul van de zinledigheid van die bewering.

Cultuur is veelomvattend, kunst is specifiek. Cultuur is van en voor en door iedereen; kunst is het tegenovergestelde. De invloed die kunst als zodanig heeft op cultuur is heel beperkt en betekent zo goed als niets, afgezet tegen andere factoren die cultuur bepalen, zoals technologie, mobiliteit, geloof. Cultuur wordt geschapen door Facebook en Coolblue, door Nestlé en Jordy’s Bakery, door Mercedes Benz en de Swapfiets, door de Vrijgemaakte Gereformeerden en de Salafisten, door de ANWB en Rijkswaterstaat, door de RET en Nike, door Vodafone en Correct, door Shell en Havensteder, door Bayer en het Oogziekenhuis en in dat geheel is ook een plaats voor Wagner, Wunderbaum en WORM -maar dat behelst heus maar een heel klein plekje. Niet minder, ook niet meer.

Kunst, met andere woorden, kan en zal een cultuur niet of nauwelijks veranderen. Er is een dwingende noodzaak de beide weer te ontvlechten, omdat er momenteel van de kunsten als katalysator van de cultuur teveel wordt verwacht.

Zo is er alle reden om in cultureel opzicht recht te doen aan de jonge, gekleurde, internationale bevolkingsopbouw van Rotterdam en te werken aan de beperkende achterstanden die voor de betroffen bevolkingsgroepen een dagelijkse hindernis vormen inzake een volwaardig burgerschap. Daar zijn ook tientallen, nee: honderden, en ja: mogelijk zelfs duizenden deskundigen al decennia mee bezig -met naar het zich laat aanzien, wisselend en beperkt resultaat. Toch hoeven we aan hun toewijding en deskundigheid niet te twijfelen. Kunst als zodanig gaat daarbij niet ineens het verschil maken. Wie denkt dat kunst dit wel vermag leeft in ijdele hoop en zal bedrogen uitkomen.

2. Talent wordt overschat.
De roep om het erkennen en herkennen van talent is luid, wellicht te luid. In deze visie huist er in elk kind een Mozart, die, mits deskundig begeleid, tot volle wasdom zal komen en die onze kunsten blijvend zal verrijken en veranderen.

De oorsprong daarvan is gelegen in de competities op commerciële tv-zenders, die de indruk wekken dat elk kind -en elke volwassene trouwens ook- een ster zou kunnen zijn. Het tegenovergestelde is echter eerder waar: alleen door de overgrote, tekortschietende meute kunnen er enkele bofkonten stralen aan de top. Daarnaast zal elke daadwerkelijke topper, of hij nou kunstenaar of sporter is, in een eerlijk moment beamen dat niet zozeer talent, maar gezwoeg, toewijding, ambachtelijkheid, geluk, brutaliteit en ook opportunisme en smeerlapperij hem naar de top brachten. Talent is daarbij slechts het begin -niet meer, niet minder.

We kunnen er niet onderuit dat er een zekere culturele industrie is ontstaan die zich opwerpt als de hoeder van de ontwikkeling van de talenten. Ook aan hun goede bedoelingen hoeft niet getwijfeld te worden, aan hun deskundigheid ook niet, maar we kunnen er tegelijk niet onderuit dat het in de praktijk vaak leidt tot slappe, voorspelbare hap volgens het boekje.

Talentontwikkeling biedt in dat opzicht niet de minste garantie op het verrijken van de kunsten -wel op het vermeerderen ervan, waarvan we ook dagelijks getuige zijn. De kunsten worden, genomen voor wat er vaak wordt beloofd, in wezen overvoerd met nieuw en jong talent. De behoefte eraan is als zodanig echter zo goed als non-existent; vernieuwing en verjonging als zodanig zijn een fetisj van beleidsmakers, niet van het publiek.

3. Minder bureaucratie? Vergeet het.
Of het nou gaat om De Doelen of het Hiphophuis: iedereen wil minder bureaucratie. Sterker nog: zelfs de verantwoordelijken voor de verdeling van publieke gelden, fondsen en overheden, willen minder bureaucratie.

Toch zal dat in de praktijk niet gebeuren. Dat komt omdat deze gelden zwaarbevochten zijn en dat drijft de verantwoordingsplicht voor zowel verdeler als ontvanger alsmaar verder op. In de praktijk zijn er de afgelopen decennia verschillende fondsen bijgekomen die betrekkelijk onbevangen begonnen met een minimum aan bureaucratische verplichtingen voor aanvragers. Dat leidde er in de praktijk toe dat deze fondsen binnen de kortste keren werden overvraagd -het galmde al snel rond het het daar ‘makkelijk scoren’ was. Om de verhoogde druk aan te kunnen resteert een fonds daarna niets anders dan striktere regels, hogere drempels en versterkte controle op de besteding van eenmaal verstrekte gelden. Bureaucratisering is in dat opzicht onvermijdelijk.

Daarnaast mogen we niet vergeten dat er altijd nog vele vrienden zijn zonder wie de kunst helemaal geen vijanden nodig heeft: teleurgesteld in hun afwijzing aarzelen zij niet de rechtmatigheid van het fonds en z’n toekenningen lek te schieten, waarna fondsen (en overheden) genoodzaakt zijn zichzelf nog verder juridisch in te dekken dan men toch al deed.

Kortom: de idylle van een geldelijk loket waar op vrijdagmiddag het luik naar boven gaat om geld uit te delen aan de wachtenden in de rij houdt geen stand. Er zal niet minder bureaucratie komen - alleen maar meer. Zolang de taart der kunsten bij gebrek aan middelen niet groter gebakken kan worden, zal er steeds meer visite komen aan wie een puntje moet worden uitgedeeld, met alle gescheld en ellebogenwerk van dien. Gratis geld kent een hoge prijs.

4. Cultuur is dynamisch, kunst is statisch
Of het nou gaat om eten, communicatietechnologie, mode, mobiliteit, wonen of recreatie: het is niet moeilijk in te zien dat in de alledaagse praktijk die cultuur heet de stad in de volle omvang van al z’n bevolkingsgroepen aan bod komt. Alles en iedereen loopt er door elkaar, als consument, klant, werkgever en werknemer.

Dat is in de alledaagse praktijk die kunst heet heel anders: de nieuwe bevolkingsgroepen maken weinig of geen gebruik van het bestaande aanbod en zijn niet of slecht vertegenwoordigd in het personeelsbestand.

Dat is niet zomaar zo. In tegenstelling namelijk tot cultuur is de kunst zelf, en het apparaat erachter, niet dynamisch maar statisch. Dat komt omdat het product, dat wil zeggen: de inhoud, historisch beladen is: inhoudelijk gezien wordt er in de westerse canon meegekeken door iconen: van Wagner tot Bowie, van Picasso tot Appel, van Flaubert tot Grunberg. Die geschiedenis laat zich in de dagelijkse praktijk niet verloochenen en dicteert om heel besliste redenen wat we zien horen en lezen -alsmede ook wat we daarvan vinden en waarom we ervan houden.

Zeker: onder invloed van migratie en veranderende bevolkingsopbouw zal die westerse canon op zijn beurt ook weer aan verandering onderhevig blijken. Maar deze geschiedenis in acht nemend, is dat eerder een kwestie van eeuwen dan van een volgend, vierjarig kunstenplan.

Dezelfde geschiedenis in acht nemend mag het geen verassing heten dat vele van de verantwoordelijke organisaties zelf ook een geheel vormen waarbij de lusten, lasten en eigenaardigheden van die hele geschiedenis in de dagelijkse praktijk volop meewegen. De plek die ze verworven hebben is doorgaans stukje bij beetje, meter voor meter, beleidsplan na beleidsplan bevochten en zal onder geen beding tot speelbal worden gemaakt van een radicaal omgegooid personeelsbeleid.

Daarom ook vormen de kunsten, in weerwil van vaak revolutionaire of opruiende inhoud, een statische en ten diepste conservatieve cultuurtak. Wie er werkt, moet zich zien te verhouden tot niet te onderschatten conventies waarop de eigenlijke inhoud rust. Wie die conventies niet aanvoelt heeft niets in de kunst te zoeken -of begint zijn eigen toko. Waarna eenzelfde lange mars door de instituties zal volgen.

5. De kunstenaar is geen allemansvriend.
Kunstenaars zijn, Herman Brusselmans indachtig, klootzakken (m/v) die alleen maar aan zichzelf en hun werk kunnen denken. Goede kunstenaars tenminste. Ze hebben geen boodschap aan het algemeen belang, ze hechten niet aan maatschappelijke meerwaarde, ze zien zichzelf en hun werk niet als instrument tot het algeheel nut en het zal ze een biet wezen of hun werk wel of niet maatschappelijk verantwoord is.

Dat is natuurlijk niet helemaal niet zo, zeker niet per definitie, en de bewijzen van het tegendeel laten zich wellicht opstapelen, maar toch is het goed dit nog eens te benadrukken in een tijd waarin de kunstenaar vooral als nuttig wordt gezien: nuttig omdat zijn werk buurten straten en wijken beter maakt, en nuttig omdat zijn werk mensen, op zoek naar zingeving, gelukkig weet te maken. Zeker: dat gebeurt. Het is zelfs dankbare dagelijkse praktijk. Maar het is niet wat de kunstenaar zelf in eerste instantie drijft. En de klok erop gelijkzetten gaat al helemaal niet.

Wie daarom zijn hoop vestigt op de kunstenaar als reddende engel voor een veelheid aan maatschappelijke problemen, doet er goed aan eerst eens te kijken naar de ware deskundigen op dat vlak: sociologen, economen, planologen -om er maar drie te noemen. Zij hebben ervoor doorgeleerd; de kunstenaar niet. Die leerde door voor schoonheid.

6 Iconisch en Inclusief gaan niet samen.
Indachtig de titel van het boek van politiek verslaggever Mark Hoogstad is er steeds meer bijval voor wat in feite een groot probleem is, namelijk: Rotterdam als Stad van Twee Snelheden. Met een rijke, glimmende bovenlaag waar de kurken 365 dagen per jaar kunnen knallen, en een arme, verbeten onderlaag waar een patatje pinda een culinair uitmoment markeert.

Dit is geen tegenstelling die exclusief langs etnische scheidslijnen verloopt; dit is een tegenstelling tussen haves en have-nots, tussen rijken en armen, tussen kansrijken en kansarmen ook. In wat groter verband gaat het hier om winnaars en slachtoffers van de globalisering, en langs dezelfde lijn zien we de huidige ideologische strijd verlopen tussen voorstanders van een open, dan wel gesloten samenleving.

Het zou te denken moeten geven dat de BBC Rotterdam onlangs vergeleek met Dubai: te vrezen valt dat we in Rotterdam, het laboratorium van Nederland immers, waar alles nu eenmaal eerder gebeurt dan elders, zijn beland in een fase waarin langzaam maar zeker de middenklasse geheel verdwijnt, om plaats te maken voor een smalle, rijke top, die voor z’n dagelijkse behoeftes wordt bediend door een arme, brede basis -en wie dat voor onzin houdt hoeft alleen maar even stil te staan bij de Gouden Bergen (die de stad het Museumdepot van Boijmans hebben opgedrongen) of de eerste financiering door Goldman Sachs van het monster dat Feyenoord City beloofd te worden.

Vanouds geteisterd door een aanzienlijk minderwaardigheidscomplex is de ontvankelijkheid voor dergelijke partijen Rotterdam groot - met een even oprecht als discutabel geloof, dat er uit bestaat dat een arme onderkant vroeger of later van een rijke bovenkant zal profiteren. Iconen, zo is de moraal, zullen de stad in de vaart der volkeren opstoten.

Tegelijk is langzaamaan duidelijk dat deze iconen zich gespannen verhouden tot de roep tot inclusiviteit. En dat de kunstensector wel eens het slagveld zou kunnen worden waarop deze twee tegengestelde belangen worden uitgevochten. Want in de kunstensector komt het gedweep met iconen en het gebrul om inclusiviteit samen in een lastige botsing tussen prestige en welzijn.

Om die botsing te vermijden moet er een spagaat worden gemaakt die groter dreigt te worden dan de sector aan kan. Wie constant moet poetsen aan de bovenkant en tegelijk moet zorgen aan de onderkant gaat dat op den duur niet volhouden; ook in de kunsten dreigt op deze manier het midden te verdwijnen.

Het is daarom van belang de sector geen slagveld van deze twee tegengestelde belangen te laten worden. Dan eindigen we met een handjevol rijke topinstellingen en een alsmaar uitdijende basis, met zo goed als niets er tussenin. De kunstensector zal dan daadwerkelijk Dubai reflecteren.

Reply · Report Post